Insjekken
Insjekken
Tegen mijn natuur in wordt dit een zorgelijk stukje over de veranderingen in de Wmo. Niet over het organiserend gedeelte door de gemeente, dit lijkt goed te lopen. Meer over de vraag kunnen wij al die veranderingen zelf als mensen, als samenleving wel aan?
Zo was er door de gemeente op 25 oktober. in de Poort van Limburg een bijeenkomst georganiseerd ‘Bijpraten over de Wmo’. In één zaal was een doorlopende informatiemarkt georganiseerd met negen kraampjes onder andere. bemand door diverse zorgaanbieders die niet zuinig waren met hun foldermateriaal. In een andere zaal werden, die middag, twee praatsessies gegeven waarin de zorgwethouder Paul Sterk zijn visie gaf over de veranderingen in het Wmo gebeuren terwijl leden van het Wmo platform en mantelzorgers over hun ervaringen vertelden.
Het was erg druk. In de eerste sessie van moesten mensen blijven staan in een zaal waarin, volgens gegevens van het personeel, voor driehonderd personen zitplaatsen waren. In de tweede sessie was de zaal ongeveer een kwart vol dus de totale animo was erg groot.
In mijn column van september vermelde ik al dat de belangrijkste pijler van het veranderingsproces naar mijn mening berust op hoofdstuk twee van het Weerter beleidsplan WMO, Burgerkracht, sociale samenhang, mantelzorg.
Hierin komt naar voren dat onze samenleving (dus wij) voor de opgave staan om anders te gaan denken over het samenleven. Dat denken zal wel lukken, maar doen wat er gedaan moet worden? Misschien willen we het wel, maar kunnen we dat(nog)? In de praatsessies gaven vooral de ervaringen van twee mantelzorgers stof tot nadenken hierover.
Het echtpaar Peter 62 jaar en Gerry 60 jaar, wonende op Boshoven, vertelde voor een doodstille zaal over hun ervaringen. Sommige mensen vinden het gewoon wat ze doen, andere rammen zich graag op de borst, maar Gerry en Peter behoren duidelijk tot de eerste soort. Zonder opsmuk vertelden ze hun verhaal.
Beiden hebben, toen ze nog jong waren, een ernstig ongeluk gehad. Peter heeft hier een halfzijdige verlamming aan overgehouden, aan zijn rechterarm. Hij werkt bij de Risse op kantoor. Gerry heeft polyneuropathie, een aandoening aan het centraal zenuwstelsel en mag sinds drie jaren niet meer werken. Zij leerden ongeveer twintig jaren geleden een vrouw kennen, zwaar gehandicapt door herseninfarcten, haar rechterzijde is verlamd en ze is afhankelijk van haar rolstoel. Gerry en Peter trokken zich het lot van die vrouw aan. Zij maken er zich nog druk over dat de vrouw die eerst in van Berloheem verbleef, zonder enige tegemoetkoming in de hoge verhuiskosten, een half jaar geleden moest verhuizen naar een aanleunwoning achter Ververshof.
Zonder hulp zou deze vrouw niet zelfstandig kunnen wonen. Gerry, Peter en hun kleindochter Nathalie, 16 jaren oud, helpen deze vrouw zelfstandig te wonen. Ze vertelden blij te zijn omdat ze iets voor een ander kunnen betekenen. Het gaf hun een goed gevoel. Elke dag is Gerry er ongeveer twee uren mee bezig, onder andere. met koken en kleinere werkzaamheden. Het zwaardere werk doen Peter en Nathalie.
Gerry vertelde, tijdens de sessie, dat ze zelf geopereerd zou moeten worden, ze had veel pijn. Inmiddels heeft ze me doorgegeven dat de operatie achter de rug is en dat de mantelzorg door Peter en Nathalie is door kunnen gaan.
Na hun verhaal kwam er een warm applaus vanuit de volle zaal, een welgemeend saluut aan hun manier van levensopvatting. Terwijl ik hard mee klapte schoot echter door me heen: ‘We applaudisseren voor iets wat we zelf niet (meer) kunnen!
Ik ben voor de oorlog geboren en weet daardoor vanuit de opbouwjaren van na de oorlog mee te praten over de wederzijdse hulpverlening van die tijd. We realiseerden ons dat zelfs niet, we vonden het gewoon om elkaar te helpen.
Maar wanneer en hoe zijn we dat gewoon vinden (grotendeels) verloren? Want we vinden het, ook ik, tegenwoordig uitzonderlijk wat Gerry en Peter doen en klappen ervoor.
Het antwoord vond ik enkele dagen geleden, na deze sessie, toen ik met de trein mee moest.
Vol trots stapte ik in de trein, voor het eerst met mijn gloednieuwe plastiek OV kaart. Trots omdat ik meende te weten hoe zo’n ding werkte terwijl ik er wilde verhalen over gehoord had. Ik had ingesjekt (mijn vader gebruikte Samson tabak) en mijn vrouw had me gewaarschuwd dat dat sjekken belangrijk was en dat je het voor het juiste paaltje moest houden anders had je kans dat al het geld wat er opstond wegvloeide naar de Nederlandse Spoorwegen.
Mijn vrouw is gelukkig met een slimme mens getrouwd. Vind ik.
Terwijl ik een plaatsje zocht zag ik dat de mensen in de coupés druk met zichzelf bezig waren. Oordoppen in en kleine en grote kastjes voor de neus waar ze zacht in praten of vlug op veegden.
Net toen de trein vertrok vielen er vier vrouwen mijn coupé binnen, lachend en giechelend. Ze waren van mijn leeftijd dus ze zagen er nog goed uit en de kunst van het mantelzorgen stond op hun gezichten te lezen. Uit hun gesnater meende ik op te maken dat het ze niet gelukt was om de robot, onder in de hal duidelijk te maken dat ze met korting wilde reizen, dat had wel in de krant gestaan. Het stomme apparaat had hun niet begrepen waardoor ze uiteindelijk maar het volle pond hadden betaald.
Grinnikend luisterde ik zijdelings naar hun zelfspot maar mijn medepassagiers konden hun gesnater niet waarderen en een driftig gesis, boze blikken en een negatief uitgesproken “dames !!” moesten hun dat duidelijk maken.
Terwijl de trein reed dacht ik aan een cursus, uit de jaren tachtig in Utrecht, waar ik voor mijn werk heen moest. Een professor in de sociologie beweerde dat het wezen mens zich in de toekomst zou gaan splitsen in twee soorten. Een soort met een normaal hoofd en grote handen de andere soort met een groot hoofd en kleine handen, een gevolg van hun bezigheden. Met die gedachten bestudeerde ik mijn medepassagiers en ik meende de verschillen al te zien.
Mijn inwonende en wijze schoonvader zag het gevaar in de jaren tachtig ook aankomen maar hij zag schuldigen. ‘Jan, ut es de hebzocht en de reklaam deej os de das um zulle gaon doon.’ Mijn huidige schoonzoon zei het kortgeleden iets anders terwijl wij noodgedwongen tijdens een mooie film naar de reclame moesten kijken:’Ich wis neet det ich det allemaol noeëdig haaj.’ Teveel tijd, geld en energie verdampen inderdaad in onzinnige zaken waardoor er te weinig overblijft voor de aandacht en zorg voor elkaar waar het uiteindelijk om draait in het leven.
Ik keek naar mijn medepassagiers en ik verdacht er verschillende van dat ze direct of indirect een goede boterham kregen door reclames uit te vinden waar wij in trappen. Terwijl de vrouwen in de trein probeerden hun lief en leed fluisterend uit te wisselen denderde de trein verder met de eilandjes van mensen die elkaar niet meer begrepen.
Even later stopte de trein. De dames, waar mijn hart naar uitging, stapte uit en één zei, vrij hard, tegen de andere vrouwen terwijl ze verontwaardigde blikken wierp naar de achterblijvers:’Ich gaon noeëts mieër met de trein mei-j.’
Ze bewees onbewust dat de tweedeling in onze maatschappij in gang is gezet. Naar mijn mening zal inderdaad onze maatschappij moeten veranderen opdat we weer gaan samenleven. Als mensen zich niet verbonden voelen met elkaar zullen ze “ Neet mieër mét doon.” Terwijl ik de dames nakeek dacht ik, ‘Als ik de baas was van de bonussen en medailles zou ik wel weten wie bovenaan mijn lijstje zouden staan maar beter is het, weg met die schijnwaardering die ons op het verkeerde been zet betreffende belangrijkheid. Gewoon je werk doen en daar hoort mantelzorg bij, dat moet geen eilandje zijn.’
De trein reed weer verder en ik dacht aan de eenheid van kort na de oorlog. De tijd dat mantelzorg gewoon was, alleen de naam kende we toen nog niet. Uit het saamhorigheidsgevoel putten we de kracht om de moeilijkheden van het benodigde mantelzorgen uit die tijd aan te kunnen. Iederéén deed het en daardoor voelde je je verbonden als lotgenoten.
Daar is geen duur stadhuis voor nodig waarin je het gevoel hebt dat je moet fluisteren, maar een noodkerkje waarin Crisje Claessens als leider van de jeugddrumband op Fatima training gaf en tijdens de uitvoering bij een Sacramentsprocessie deze jeugd dreigde met de gruwelijkste lijfelijke straffen als ze uit de pas liepen of uit de maat floten.
De mensen langs de straten grinnikten in hun mantelzorg verbondenheid terwijl mijnwerker Harry, mijn buurman, voor ons een flesje bier ging zoeken in zijn kelder. Voor één gulden is later dat noodkerkje overgenomen door de leiding van de scouting die nu de jeugd probeert uit te leggen dat er meer is in het leven dan naakte cijfers. Geen sporthal Vitae met onpersoonlijk raggen op home trainers hadden we nodig maar een jeu de boule baantje of een klein gymzaaltje dat we zelf opende en sloten.
Het water in de douche druppelde meer dan het straalde maar daar maalde niemand om. Je kwam voor het leuke van de onderhandse smashes met volleyballen en het kreunen van je buurvrouw waarvan je de bijnaam kende en die probeerde met gymoefeningen weer een slangenmens te worden maar je deelde wel, met humor, de zorgen van het mantelzorgen waardoor die even minder zwaar leken.
Mensen van adviesbureau Hospitality Consulants, de collega’s van de cijferaars in de trein, zullen weer binnenkort aan de gemeenteraad met ‘harde’ cijfers proberen te bewijzen dat het scouting onderkomen ‘efficiënter’ kan en het gymzaaltje ‘onderbezet’ is en daardoor maar beter gesloten kan worden.
Op maandag 27 oktober vertoonden zij, in het buurthuis Fatima hun cijfermatige en gekleurde bevindingen aan vertegenwoordigers, buiten mijzelf vijftien mensen, van Weert Midden waardoor ze aan de gemeenteraad kunnen verklaren dat de bevolking heeft kunnen meespreken. Het kan zijn dat daardoor weer iets de nek om wordt gedraaid wat niet cijfermatig ‘hard’ gemaakt kan worden maar wel een enorme andere waarde heeft. Zaken die nodig zijn om echt te leven.
Het enige gebeuren dat me op deze avond een ouderwets goed gevoel gaf was het moment dat Jan Stultiens, stil, bescheiden en lichtvoetig probeerde de koffie rond te brengen die ik dan ook voor de helft terugvond op mijn schoteltje. Inderdaad moeten we veranderen maar vooral onze kijk op wat écht waardevol is en dat zijn niet alleen de kale cijfers!
De trein stopte ik was op mijn bestemming aangekomen. Ik stapte uit en keek nog even naar mijn medereizigers die achter hun apparaten hun eenzaamheid probeerden weg te duwen. Met toch enig medelijden dacht ik: ‘Neen zij zelf zullen zeker niet mantelzorgers worden maar wie wil hun mantelzorger zijn als ze een aantal jaren verder zijn en de kattenbak niet meer zelf kunnen schoonmaken? Of zouden ze het dan kunnen kopen? Waaraan zouden ze het dan verdiend hebben? Zoveel meer stelt hun werk niet voor vergeleken met de, door hun, verguisde vrouwen’.
Inderdaad onze kijk moet veranderen! Drie straten verder kwam ik er achter dat ik vergeten had uit te sjekken. Ik heb me omgedraaid. Ik wist de weg nog terug.
Tot de volgende keer, Jan Tak.
- Zie ook:
- Jan Tak