Vogeltrek
Vogeltrek
Maandelijke column door Herman Beuvens.
November 2007
De vogeltrek is nu in volle gang. Het is een van de aspecten van het vogelleven dat de mensen al sinds de oudheid heeft bezig gehouden. Twee maal per jaar vindt ze plaats, een keer in het voorjaar en een keer in het najaar.
Het zijn voor alle vogels gevaarlijke en lange reizen. De tjif-tjaf en de zwartkop bijvoorbeeld, twee van onze bekendste zomervogels, brengen de winter door in Noord-Afrika maar de meeste van onze kleine zangvogels trekken nog veel verder weg. De nachtegaal bijvoorbeeld en de koekoek. Deze overwinteren in Centraal-Afrika. Ze moeten daarvoor niet alleen de Middellandse Zee oversteken maar ook nog de Sahel zone. Van al onze zomergasten maakt de boerenzwaluw de verste reis: helemaal naar Zuid-Afrika.
Het wereldafstandsrecord voor trekvogels staat op naam van de Noordse Stern. Als het bij ons zomer is verblijft deze stern op de noordpool maar onze winters brengt hij door aan de zuidpool.
Hij moet daarvoor twee maal per jaar een afstand van 14.500 km afleggen!
Zulke reizen zijn voor de vogels natuurlijk niet zonder risico en vele sterven dan ook onderweg. Dit doet onmiddellijk de vraag rijzen waarom ze trekken, waarom al die risico's?
Het antwoord is heel eenvoudig. Er is hier in de wintertijd te weinig voedsel voor al die vogels om de winter door te komen. Daarentegen is er in de winterverblijfplaatsen te weinig voedsel om daar het hele jaar te verblijven en ook nog eens jongen groot te brengen. Het voortbestaan van de soort is dus beter gewaarborgd door twee keer per jaar de gevaarvolle reis te maken, met alle risico's daaraan verbonden, dan het hele jaar op dezelfde plaats te blijven met een nog groter risico om te komen van honger.
De vraag die ons het allermeest bezig houdt is: hoe doen ze het toch? Hoe kunnen die vogels, waarvan een groot aantal pas dit jaar uit het ei is gekropen, zulke grote afstanden afleggen en feilloos hun eindbestemming vinden.
Om op de juiste plaats te komen moeten ze twee dingen weten: ten eerste de juiste richting en ten tweede de juiste afstand.
Hoewel er in de loop de jaren veel proeven zijn gedaan om dit raadsel op te lossen blijven er nog veel vragen over.
Aangetoond is dat de afgelegde afstand en de richting gedeeltelijk een kwestie zijn van aangeboren aanleg (instinct) en gedeeltelijk worden aangeleerd.
Vogels die overdag trekken kunnen hun weg vinden aan de hand van de stand van de zon, vogels die 's nachts trekken doen dat met behulp van de stand van de sterren.
Het tijdstip van vertrek wordt bepaald door de lengte van de dag. Proeven met trekvogels in gevangenschap hebben aangetoond dat dit tijdstip kan worden verschoven door de lengte van de dag kunstmatig te veranderen.
Als voorbereiding op hun vertrek zullen trekvogels eerst een grote hoeveelheid reservebrandstof in de vorm van vet gaan aanleggen. Sommige soorten kunnen daarbij hun gewicht zelfs verdubbelen.
Herman Beuvens