h

Weert staat stil bij haar gevallenen

18 september 2016

Weert staat stil bij haar gevallenen

Foto: Sjoerd van Hoof / weertdegekste.nl

Gisterenavond vond de jaarlijkse herdenking van de bevrijding van Weert plaats. Op 22 september 1944 werd Weert bevrijd door het Engelse Suffolkregiment. Wethouder Sterk stond als loco-burgemeester bij de Rumolduskapel stil bij de gevallenen.

De toespraak van Paul Sterk

De namen der gevallenen
die wij zo snel vergaten
worden soms nog gezongen
bij monde van de stormwind.
 
Dan: luister aan de palen.
 
Ik hoorde het eens vervaarlijk
onder Zalk en Veecaten –
te zwaar haast voor de masten
en de metalen draden.

Ida Gerhardt (1905-1997)

Geachte veteranen, oud-Mariniers, oud-strijders, genodigden, lopers van Atletiekvereniging Weert, jongens en meisjes, dames en heren,

 Vandaag zijn wij bij elkaar om de bevrijding van Weert in 1944 te herdenken. Hoewel de oorlog ook uit Weert verdwenen is, doen we er goed aan om de verhalen over de oorlog in leven te houden. Dit jaar is de 64ste fakkelestafette gelopen langs monumenten die zijn opgericht voor slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De fakkelestafette is een manier om dit soort  verhalen te vertellen. We komen daarmee in de buurt van wat Leo Vroman (1915-2014) schreef in zijn gedicht ‘Vrede’:
 
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

 
64 fakkelestafettes is dus maar het begin om de slachtoffers te herdenken die hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid. We moeten deze verhalen blijven vertellen, en niet alleen op een dag als vandaag. 100 keer is waarschijnlijk niet genoeg, want oorlog is vaak dichterbij dan we willen.
 
Onze slachtoffers hebben een naam. Ze bij naam noemen haalt ze stuk voor stuk even bij ons terug, geeft ze een gezicht, al ken je dat gezicht niet, al heb je dat gezicht nooit eerder gezien. Ook daarom blijft een herdenking als vanavond noodzakelijk, al was het misschien maar omdat we niet willen, zoals Ida Gerhardt in haar gedicht ‘Dodenherdenking’ schreef, dat de namen van de gevallenen vergeten worden, en alleen nog maar in de stormwind zijn te horen.
 
Zoveel verhalen, zoveel gevallenen, zoveel namen. Soms groeien slachtoffers uit tot een icoon: hun gezicht staat symbool voor het oorlogsgeweld. De Tweede Wereldoorlog, teruggebracht tot menselijke proporties dankzij het gezicht van Anne Frank. In zeventig jaar is er treurig genoeg niets veranderd.

Een jaar geleden spoelde een jongetje van drie jaar oud aan op het strand bij Bodrum. Hij droeg een kort blauw broekje, een rood shirt en schoentjes met klittenbandsluiting. Hij was afkomstig uit Syrië. Het beeld van dit dode kind op het strand ging de hele wereld over. Misschien kent u zijn naam nog wel, misschien ook niet, want sommige namen worden vergeten en worden hooguit gezongen door de wind. Hij heette Aylan Kurdi.
Het houdt helaas niet op. Een maand geleden kwam er een nieuw beeld bij dat de wereld schokte. Wederom Syrië. De vijfjarige Omran Daqeesh raakte gewond bij een luchtaanval in Aleppo. We zien hem in shock zitten. Bebloed en wezenloos staart hij voor zich uit. Zijn broertje heeft de aanval niet overleefd. Inmiddels zijn ruim 300.000 mensen omgekomen bij de oorlog in Syrië. Zes keer het inwoneraantal van de gemeente Weert. Bij hoeveel doden schrikt u pas wakker?

In Weert hebben we enkele honderden Syriërs opgevangen die voor deze verschrikkingen zijn gevlucht. Zij kunnen nog lang niet zeggen dat de oorlog uit hun land is verdwenen, al hebben ze daar al honderden malen om gevraagd. Ze willen een nieuwe toekomst opbouwen, maar er zijn ‘te veel jonge doden om ongestoord te kunnen dromen’.
 
Het is goed om, zoals vanavond, een moment stil te staan bij al die slachtoffers. Dit wil ik graag doen met een gedicht van Halbo C. Kool. Hij overleed in 1968 en is tegenwoordig een dichter wiens naam vooral door de wind wordt gefluisterd. Zijn gedicht ‘Anno 1946’, de titel zegt het al, speelt vlak na de Tweede Wereldoorlog. De wonden werden gelikt, iedereen kende wel iemand die niet teruggekeerd was, maar ons land werd opnieuw opgebouwd. Het is geen pathetisch gedicht vol gezwollen geweeklaag, geen  oproep om deze  rampspoed nooit meer te laten gebeuren, geen hoogdravende waarschuwing, laat staan dat het een spoortje van holle politieke dramatiek bevat. Het gedicht is nuchter en bescheiden, met sober taalgebruik en een nog simpeler rijmschema. De dichter weet met heel weinig middelen een haast onbeschrijfelijk gevoel op te roepen. Juist door deze bescheidenheid, ja, haast door de achteloosheid waarmee Halbo C. Kool tot ons spreekt, heeft hij een aangrijpend gedicht over de gevallenen voor ons nagelaten, waarmee hij ons zeventig jaar later nog raakt.

ANNO 1946

Er zijn veel te veel jonge doden
om rustig rond te kunnen lopen,

overal weer kom je ze tegen,
bleekjes, glimlachend en verlegen.

Bij vlaggen, halfstok in plantsoenen,
hoor je jezelf hun namen noemen.

Zij willen zich ons niet opdringen,
maar vullen je herinneringen.

Uit huizen waar nu vreemden wonen,
zie je vrienden naar buiten komen,

je loopt in drukke winkelstraten
nog binnensmonds met ze te praten.

Je hoort, maar ijler dan tevoren,
steeds weer hun laatste afscheidswoorden,

zij zitten thuis je op te wachten
als de eigen binnengedachten.

Er zijn veel te veel jonge doden
om ongestoord te kunnen dromen.

 
Halbo C. Kool (1907-1968)

Namens het gemeentebestuur van Weert dank ik u voor uw komst en uw aandacht om de namen van de gevallenen levend te houden.

Paul Sterk, 
loco-burgemeester Weert

U bent hier